boventonen en zwevingen wiskunde-interactief.be
Het geheel rond sinusfuncties, geluid en
muziek is uitgewerkt op acht pagina's: - van sinusfuncties tot een toonsysteem schetst de natuurkundige en wiskundige basis van geluid. - samenklanken en verhoudingen beluistert en onderzoekt het resultaat van samenklinkende geluiden. - boventonen en zwevingen onderzoekt het voorkomen van natuurlijke boventonen en het waarnemen van zwevingenbij tonen die nauwelijks van elkaar verschillen. - de kwinten van Pythagoras ontleedt hoe Pythagoras vanuit kwintverhoudingen een toonladder opbouwt. - het komma van Pythagoras' ontleedt hoe Pythagoras vanuit kwintverhoudingen een toonladder opbouwt. - een muzikale zoektocht' volgt de muziekgeschiedenis in zijn zoektocht naar welluidendheid. - barokstemmingen' ontleedt enkele pogingen om nieuwe oplossingen te vinden voor nieuwe muzikale wensen. - de kettingbreuk van Huygens' ontleedt Huygens' berekeningen om een 'juister' klinkende toonladder uit te bouwen. Extra: partituurfragmenten en youtube-filmpjes illustreren de theorie. - de zoektocht in klank en beeld: opmerking over het afspelen van geluid: GeoGebra is in de eerste plaats een fantastisch wiskundeprogramma maar geen gesofisticeerd keyboard. Verschijnt er bijvoorbeeld in een grijs scherm een foutmelding over het afspelen, herlaad dan gewoon de pagina en klik gewoon opnieuw op 'speel'. Doe hetzelfde wanneer je het afspelen van een geluid niet kan stoppen. Hoor je geen geluid, probeer dan eens een andere browser... Zelfs met deze gebreken is het een unieke manier voor wiskundigen om iets over muziek te leren en omgekeerd. |
Boventonen
Instrumenten
produceren geen zuivere sinusfuncties. Steeds klinken zogenaamde harmonische
tonen of boventonen mee.
Hoeveel en in welke mate, bepaalt de kleur van de toon.
Dit wordt nagebootst in elektronische piano’s.
Ook in
GeoGebra kunnen we geluid kleuren door de som van verschillende sinusfuncties te
laten horen en het gewicht
van de termen te veranderen.
Wanneer een pijpen van het orgel wordt aangeblazen, ontstaat geluid
van diverse golflengtes.
Maar alleen
het geluid met een golflengte die past in de lengte die ter beschikking staat (
orgelpijp, fluit, snaar…),
kan blijven bestaan.
De meest eenvoudige golf bepaalt de toonhoogte.
De andere tonen hoor je niet als aparte tonen maar als een integrerend
deel van de grondtoon. In het geval van
een
gesloten pijp treedt er een staande golf op als de halve golflengte gelijk is
aan de lengte van de pijp.
Hoe langer de pijp,
hoe langer de golf en hoe kleiner de frequentie:
Langere orgelpijpen produceren
lagere tonen dan kortere.
Maar er is niet alleen die ene golf.
Ook golven waarbij de golflengte 'past' bij
de lengte van de pijp kunnen een staande golf
veroorzaken, zoals golflengten van 1x de lengte van de pijp, 2x de lengte van de
pijp, etc.
geluidssnelheid = frequentie . golflengte of in formulevorm: v = f . l
Met een geluidssnelheid van ca. 343 m/sec kan je de lengte van een orgelpijp
berekenen voor een willekeurige frequentie.
Wat zijn nu de frequentieverhoudingen van deze boventonen?
We weten hierbij:
een verhouding 2/1 bepaalt een
octaaf (do - do)
een verhouding 3/2 bepaalt een
kwint (do - sol)
een verhouding 5/4 bepaalt een
grote terts (do - mi)
delen
door 2 3 4 5 6 |
verhouding
2/1 3/2 4/1 5/4 6/4 = 3/2 |
toontrap octaaf kwint van octaaf dubbel octaaf grote terts van dubbel octaaf kwint van dubbel octaaf |
toon
do sol do mi sol |
Pijpen met
open uiteinden De golf moet een buik vertonen. De mogelijke golflengtes zijn dezelfde als bij een gesloten pijp. |
|
Pijpen met een
open en een gesloten uiteinde Aan het open uiteinde vertoont de golf een buik vertonen, aan het gesloten uiteinde een knoop. 1/4 van een volledige periode past nu in de pijp. Dat levert een toon op die een octaaf lager is dan bij een volledig open of gesloten pijp met een zelfde lengte. Vervolgens passen respectievelijk 3/2, 5/2, 7/2 ... van een halve periode in de pijp. Enkel de oneven boventonen (3x, 5x, 7x de basisfrequentie) klinken dus. Een pijp met een open en een gesloten uiteinde heeft daarom een heel andere klankkleur dan een open of een gesloten pijp.Een voorbeeld hiervan is de klarinet. Ook andere vormaanpassingen (rechte of conische vorm van de pijp) beinvloeden de boventonen en dat geeft elk instrument zijn typische kleur. Meer info vind je in gespecialiseerde lectuur of bv op volgende Engelstalige website How do Woodwind Instruments work |
Boventonen bestaan dus vooral octaven en kwinten, die als welluidend ervaren
worden.
Bij een verdere verdeling treden ook tonen op die niet zuiver klinken.
Zo kunnen verdelingen in 7,11, 13 of 14 niet herleid worden tot een harmonisch klinkende
frequentieverhouding.
Bij het bouwen van instrumenten komt het er op aan om al experimenterend met de
bouw
het relatief aandeel van deze storende tonen te verminderen en zo mogelijk uit
te schakelen.
Zwevingen
Twee tonen die nauwelijks van elkaar verschillen ervaren we als heel
onaangenaam.
Maar hoe ziet de grafiek van zo een trilling er uit?
Wanneer een la (220 Hz) samenklinkt met geluidstrilling van 216 hoor je een
zweving.
Met de regels voor het optellen van sinussen, kan je de som schrijven als een functie
met twee factoren:
- de sinusfactor is de snelle trilling met een frequentie van 218 Hz (het
gemiddelde van de twee).
Het is deze factor die de toonhoogte bepaalt, net iets lager dan de la
van 220 Hz.
Merkwaardig is dat je dus geen twee aparte tonen hoort, maar slechts één
toon.
- Deze sinusgrafiek lijkt te trillen tussen de twee cosinusfuncties fg1
en g2 = - g1.
De functie g1 vinden we terug als de cosinusfactor van de
somfunctie.
Ze heeft een veel grotere periode dan de sinusfunctie die de toonhoogte
bepaalt.
Deze factor speelt de rol van amplitude.
De absolute waarde van de cosinusfactor neemt 4 keer per seconde de maximale waarde 2
aan.
Omdat de amplitude van de toon die we horen verandert, horen we zwevingen
in de toonsterkte.
Het aantal zwevingen per seconde is gelijk aan het
frequentieverschil.
Hoe kleiner het verschil tussen de twee tonen, hoe trager dus deze zwevingen.
Gitaarsnaren of orgelpijpen kan je stemmen door deze zwevingen weg te
werken.
De amplitude van een geluidsgolf bepaalt de sterkte van het geluid.
Verschillen twee geluidsgolven lichtjes van frequentie, dan zullen de eerste
golven elkaar nog versterken.
Als resultaat horen we een duidelijke sterke toon.
De toon met de laagste frequentie zal nu steeds meer achterlopen. De twee golven
geraken uit fase.
Als resultaat horen we een toon die steeds minder sterk is.
Na verloop van tijd komen we aan een punt waar beide in tegenfase zijn. We horen dan
geen geluid.
Omdat patroon zich blijft herhalen horen we een pulserend geluid.
Uiteraard bepaalt het frequentieverschil hoe dikwijls per seconde deze cyclus
voorkomt.
Visueel kunnen we dit ook duidelijk maken door een strook waarin we verticale
streepjes plaatsen.
We plaatsen nu twee verdelingen op elkaar, waarvan het aantal streepjes
verschilt.
Wanneer het aantal streepjes in de tweede verdeling kleiner is dan in de eerste, dan zal
het binnen de strook meerdere
keren gebeuren dat de streepjes van de tweede verdeling net samenvallen met de
witte gaatjes in de eerste.
Je ziet een vlekachtige verdichting binnen het streepjespatroon.
Het aantal van deze verdichtingen binnen de strook hangt natuurlijk af van het
verschil tussen het aantal streepjes.
Dit kan je vergelijken met het patroon van zwevingen dat je hoort bij
geluidsgolven waarbij de frequentie licht
verschillend is. Per seconde gebeurt het meerdere keren dat de golven in fase en
in tegenfase zijn.
Ook hier is het aantal zwevingen gelijk aan het verschil in frequentie.
combinatietonen
We nemen het fenomeen zwevingen maar waar wanneer het frequentieverschil beperkt
is, ongeveer 10 Hz.
Daarboven horen is er eerst nog een zone waarin we (nog steeds) één toon horen,
maar wel een heel onaangename.
Pas wanneer het verschil groter wordt, pakweg 20 Hz, horen we twee aparte tonen.
Wanneer het verschil groter wordt, doet zich een nieuw fenomeen voor: de
verschiltoon.
Violist Giusepppe Tartini (1692-1770) ontdekte dat wanneer twee tonen in een
harmonische verhouding samenklinken,
een derde toon worden waargenomen met als frequentie het verschil van de
frequenties van de aparte tonen.
Voorbeeld: een la (440 Hz) en een mi (660 Hz) brengen een verschiltoon voort van
220 Hz (lagere la).
Het blijkt uit medisch onderzoek sommige combinatietonen gecreëerd worden door
vervormingen van de geluidsgolven
in onze hersenen andere dan weer in het slakkenhuis van onze oren.
Deze tonen worden bv. gebruikt in het stemmen van blokfluiten, maar ook in de
orgelbouw.
Heel laag klinkende orgelpijpen zijn erg duur om te maken en ook erg groot. Maar
koppel je aan een
orgelregister
een tweede register dat telkens de reine
kwint van de gespeelde toon laat meeklinken, dan zal je de indruk hebben
dat een octaaf lager een basregister meeklinkt ook al zit dat niet in het orgel
en wordt de toon niet gespeeld.
Naast verschiltonen bestaan er ook, zacht meeklinkende, somtonen.
Voorbeeld: een la (440 Hz) en een mi (660 Hz) brengen een somtoon voort van 1100
Hz (hogere do#).
Door deze psychoakoestische fenomenen klinken ensembles van blokfluiten of viola de
gamba's zo 'groot', terwijl ze uit
eerder stille instrumenten bestaan.
En dat effect verliezen we in een gelijkzwevende stemming.
Boventoonzingen
Anna Maria Hefele kan tijdens het zingen boventonen laten meeklinken.
Ze toont het in een filmpje op Youtube: